DEEL EEN
TERUGWINNEN VAN HET LAND
Het blok rode ceder is zo’n twee meter lang, een meter hoog en bijna net zo breed. Gordon Dick staat de ronde bovenkant te bewerken. Terwijl de kettingzaag in het hout bijt, stuift het zaagsel in het rond. Naast hem tuurt Joe Martin op z’n hurken naar de zaaglijn.
Martin is een Tla-o-qui-aht-kunstenaar aan de westkust van Vancouver Island in de Canadese provincie British Columbia. Zijn collega-houtsnijder Dick hoort tot de Tseshaht, een nabu-rig volk. Ze werken aan een nieuw project: een beeld van een hurkende wolf. Of nauwkeuriger omschreven: een kleine totempaal. Er staan al twee grotere palen die bijna af zijn, eentje van zeven en eentje van negen meter hoog. Aan één kant van beide pilaren zijn symbolische figuren uitgesneden: beren, zonnen, mythische zee-slangen en nog meer wolven.
Komende zomer plaatst Martin een van de palen in het dorp waar zijn familie woont: Opitsaht op Meares Island, voor de kust van Vancouver Island. Ooit stonden er honderden totempalen, totdat een Canadese wet in 1884 de inheemse eigenaren dwong om ze zonder pardon af te staan aan verzamelaars en musea. Totem palen zijn, net als glas-in-loodramen in kathedralen, visuele verbeeldingen van een traditionele leer. Maar hun imposante aanblik geeft ze een extra betekenis, vertelt Martin. ‘Ze vertellen: wij zijn hier. Dit is óns domein.’
Meares Island ligt in het gebied dat van ouds-her wordt bewoond door de Tla-o-qui-aht, een rijk met talloze eilandjes in de Clayoquot Sound. Canada beschouwt dit gebied als een mengeling van nationaal park, bosbouwgebied, privéterrein en een paar inheemse dorpjes. Maar volgens de Tla-o-qui-aht behoort het hele gebied hun toe. Ze hebben het geheel uitgeroepen tot inheems park.
Op veel plekken zijn bossen gekapt door bedrijven die de oude ceders weghaalden. ‘Dat is vijftig jaar geleden. Ze hebben het land nooit in oude staat hersteld,’ zegt Saya Masso, de Tla-o-qui-aht-bestuurder die verantwoordelijk is voor natuurlijke hulpbronnen. ‘Ook British Columbia en Canada hebben nooit een vinger uitgestoken. Dus nu knappen we het maar zelf op.’
Deze totempaal komt in het dorp Opitsaht op Meares Island te staan als monument voor de recente geschiedenis van de Tla-o-qui-aht. De schedels (uiterst rechts) staan symbool voor coronadoden, overleden kostschool-leerlingen en ver-moorde of vermiste inheemse vrouwen. ‘Toen de Europeanen hier aankwamen, zei-den ze dat wij analfa-beet waren,’ zegt Joe Martin, de meester-houtsnijder onder wiens leiding de paal wordt gemaakt. ‘Maar dat gold ook voor hen-zelf; zij konden onze totempalen niet lezen.’
De Tla-o-qui-aht herstellen het oorspronkelijke ecosysteem door beken hun oude loop terug te geven, haringpaaiplaatsen te beschermen en bospaden af te sluiten om onbevoegden uit de kwetsbare natuur te weren. Daarnaast geven ze vorm aan hun eigen natie: ze zetten eigen scho-len op, nemen boswachters in dienst en vragen ondernemers om die diensten te bekostigen door hun klanten een procent extra in rekening te bren-gen, bij wijze van vrijwillige btw.
Wanneer inheemse Amerikanen over dit soort zaken spreken, valt vaak het woord ‘autonomie’, dat ‘zelfbestuur’ betekent. Maar mensen als Masso en Martin hanteren een bredere definitie: voor hen behelst het een visie op inheemse samen levingen als soevereine culturen, die geworteld zijn in eigen traditionele waarden maar die evengoed volwaardig deel uitmaken van de moderne wereld en streven naar een gelijkwaardige samenwerking met niet- inheemse overheden. ‘Misschien komt de term ‘zelfverwezenlijking’ nog het dichtst in de buurt van wat wij met autonomie bedoelen,’ zegt Leroy Little Bear, lid van de Kainai en eme-ritus hoogleraar rechten aan de University of Lethbridge. Little Bear speelde een belangrijke rol bij de verankering van inheemse rechten in de Canadese grondwet in 1982.
De Tla-o-qui-aht staan niet op zichzelf, inte-gendeel. Overal op Schildpadeiland – een veel gebezigde inheemse naam voor Noord-Amerika, ontleend aan de mythe dat de aarde op de rug van een schildpad rust – eisen de oorspronkelijke bewoners een status terug die ze in wezen nooit hebben opgegeven. En daar gaat de buitenwereld een heel eind in mee.
Dat komt op allerlei manieren tot uiting, van de bevoegdheid van de tribale politie in Montana om op eigen grond verdachten te arresteren tot Canadese milieuraden waarin inheemse en niet-inheemse bestuurders samen besluiten nemen. Vaak gaat het om kleinschalige zaken, zoals de samenwerking tussen inheemse volken en de federale overheid. Maar soms leidt een kwes-tie tot grote veranderingen. Een uitspraak van het Amerikaanse Hooggerechtshof in 2020 droeg lagere rechtbanken op bijna de helft van Oklahoma aan te merken als tribaal gebied.
Ter illustratie van de manier waarop het Nuu-chah-nulth, de taal van de Tla-o-qui-aht, her-leeft, laat Masso twee maskers zien: een zonder mond, die het ver-dwijnen van de taal symboliseert, en een met een open mond, die de wederopstanding toont. Vanaf 1830 stuurde Canada zo’n 150.000 inheemse kinderen onder dwang naar kostscholen, waar ze hun moedertaal niet mochten spreken. De maskers zijn gemaakt door Masso’s broer Hjalmer Wenstob, en hijzelf schreef een lied voor een voorstelling over het Nuu-chah-nulth, dat een belangrijk onderdeel is van de Tla-o-qui-aht-cultuur.
Maar het pad naar herstel van de autonomie van inheemse volken is lang en leidt langs slepende rechtszaken, onderhandelingen en wetsvoorstellen. De Tla-o-qui-aht wijzen er al tientallen jaren op dat ze nooit een verdrag heb-ben gesloten met British Columbia en feitelijk dus ook nooit afstand hebben gedaan van hun land of rechten. Pas in oktober vorig jaar werd er een tijdpad uitgestippeld voor onderhandelingen over een verdrag. Hoewel het proces tergend langzaam gaat, is verandering voor veel inheemse volken onafwendbaar.
Toch valt dat nog te bezien. Ruim 42 procent van de officieel erkende inheemse volken in de VS woont niet in een reservaat dat als zodanig wordt erkend door de staat of federale overheid. En van veel stammen die wel op beschermde grond wonen, is het leefgebied maar een fractie van wat het oorspronkelijke is geweest. Wat activisten vooral zorgen baart, is dat alle inheemse succes-sen op elk moment door Canada en de Verenigde Staten kunnen worden teruggedraaid.
Wanneer ik Saya Masso vraag wat hij over een jaar of tien wil hebben bereikt, somt hij een hele waslijst op: betere gezondheidszorg, een museum en cultureel centrum, een gemeenschapshuis ter vervanging van het gebouw dat in de negentiende eeuw werd verwoest, meer boswachters, betere waterzuivering, een compleet Tla-o-qui-aht-onderwijssysteem. Maar dan moet de inheemse economie wel tot bloei komen. ‘En daarvoor moe-ten we autonoom worden,’ zegt hij. ‘De buiten-wereld gaat eraan voorbij dat we gelijken zijn. We slagen er steeds beter in om dat duidelijk te maken.’
Indian relay is een extreme paardensport die is ontstaan op de prairies. De jockeys halen halsbrekende toeren uit door na elke ronde in volle vaart op een ander beschilderd paard over te sprin-gen. De sport wordt overal in het westen van Noord-Amerika beoefend en weer-spiegelt de inheemse cultuur op plattelands-feesten, zoals hier in Kalispell (Montana).
DEEL TWEE
HET SPEL WORDT HERVAT
EERSTE POGING om de ishtaboli- stokken te hanteren, waag ik op het Labor Day Festival in Oklahoma, de grootste bijeenkomst van de Choc-taw Nation of Chahta, zoals ze zichzelf noemen.
Ishtaboli stamt nog van voor de komst van de kolonisten. Elk team brengt dertig spelers op een groot veld met aan weerszijden een 3,5 meter hoge paal. Alle spelers hebben twee hand-gemaakte stokken met aan de bovenkant een hoepeltje met leren bandjes – een soort racket, maar dan met gaten waar de kleine, leren bal net doorheen past. Met die stokken slaan de spelers de bal over het veld, waarbij het erom gaat de doelpaal van de tegenpartij te raken en de eigen paal te verdedigen. Hands is verboden, maar verder zijn er nauwelijks regels.
Als een paar Chahta me op het festival willen leren hoe je de bal vangt, val ik flink door de mand. Die ene keer dat het lukt, word ik prompt getac-keld. Had ik al verteld dat je speelt zonder helm en schouderbeschermers? En dat sommige man-nen niet eens schoenen aanhebben? Vier kerels komen om me heen staan. Eentje steekt zijn hand uit en helpt me overeind. ‘Nu ben je de rest van de dag een Choctaw,’ zegt hij vriendelijk.
In het verleden werd het spel in het open veld gespeeld. Hele dorpen liepen ervoor uit. Spelers waren soms zo fanatiek dat ishtaboli ook wel ‘het kleine broertje van oorlog’ werd genoemd. Soms werd er een wedstrijd gespeeld om een geschil te beslechten. Die ruigheid zit er nog altijd in. Als de spelers tegen elkaar aanbotsen, begint het publiek te joelen en op trommels te slaan. En vangt iemand de bal, dan springen de tegen-standers er met een paar man bovenop. ‘Ik weet niet of ik al zover ben,’ antwoord ik.
De Chahta leefden oorspronkelijk in het vrucht-bare stroomgebied van de Mississippi. Na de komst van de Europeanen speelden de Chahta-leiders de Spanjaarden, Fransen en Engelsen tegen elkaar uit; ze handelden met iedereen en zetten een keten van florerende akkerbouw- en veeteeltbedrijven op. De eerste decennia na de stichting van de VS verliepen min of meer vreed-zaam. In de Oorlog van 1812 kozen de Chahta zelfs de Amerikaanse kant in het verzet tegen Groot-Brittannië.
Maar ondanks het bondgenootschap werden de Chahta in 1830 als eerste inheemse volk van hun grond verjaagd naar wat destijds Indian Territory heette (het huidige Oklahoma). Dit was het begin van wat de geschiedenis zou ingaan als de ‘tocht der tranen’. In ruil voor het opgeven van hun land legden de Chahta één eis op tafel: autonomie. In het verdrag werd beloofd dat ‘geen territorium of staat ooit het recht zal hebben om de regering van de Choctaw Nation wetten op te leggen.’
Die belofte werd niet ingelost. In de decennia erna werd een groot deel van het nieuwe gebied van de Chahta aan andere inheemse volken geschonken. De rest van de gemeenschappelijke grond kwam in private handen en werd verdeeld onder de stamleden, die het onder zware druk verkochten aan kolonisten. In 1907 ging Indian Territory op in de nieuwe staat Oklahoma.
De overheid had het niet alleen voorzien op de grond, maar ook op de stammen zelf: een voor een werd hun status als wettige entiteit ‘opgeheven’. De Chahta ontkwamen ternauwernood aan dat lot. Andere volken hadden minder geluk.
Maar als je één moment zou moeten aanwij-zen dat het tij deed keren voor inheems Amerika, dan is het wel de invoering van de Indian Self-Determination Act in 1975. Dankzij die wet, waar inheemse activisten hard voor hebben geknokt, konden volken voortaan zelf programma’s opzet-ten en, nog belangrijker, er ook zelf leiding aan geven. Voor de Chahta hield dit in dat ze weer onderwijs konden geven in hun eigen taal. Én voor het eerst in decennia mocht ishtaboli weer worden gespeeld, wat op de kostscholen van de Amerikaanse overheid verboden was geweest.
Intussen probeerden inheemse volken zich overal op Schildpadeiland te onttrekken aan staatswetten die hen belemmerden in hun han-delen, waardoor ze vaak amper een eigen econo-mie konden opbouwen. Na een lange juridische strijd werd bepaald dat veel lokale en staatswetten niet golden voor inheemse volken; in 1988 nam het Congres een wet aan die ze in de gelegenheid stelde om gokhallen uit te baten.
Tegenwoordig exploiteert de Choctaw Nation zeven casino’s in het zuidoosten van Oklahoma. Er ontstond een bloeiende economie, die bijna honderdduizend mensen van werk voorziet. Ook wordt gewerkt aan uitbreiding van het grond-gebied; inmiddels is zo’n 24.000 hectare land aangekocht. Van de inkomsten worden wegen aangelegd, scholen verbeterd, klinieken geopend en bejaardenhuizen gebouwd.
De Chickasaw Nation is eigenaar en exploi-tant van het WinStar World Casino and Resort in Thacker-ville (Oklahoma). De opbrengst van de 31 casino’s en gokhallen gaat onder meer naar onderwijs, huisvesting en gezondheidszorg voor 73.000 mensen, en naar het salaris van de Chickasaw-ambassadeur bij de Verenigde Staten.
DEEL DRIE
WERELDVERNIEUWING
‘Een Karukgebed is heel anders dan een christelijk gebed,’ zegt Leaf Hillman. ‘Ogen slui-ten en het hoofd buigen doe ik niet. Dat soort deemoedigheid past niet bij ons geloof.’
Hillman beheerde als Karuk bestuurder jaren-lang de portefeuille natuur en milieu. Maar ik zie hem liever als de man die het feestje van miljar-dair Warren Buffett vergalde. Op de ochtend dat ik Hillman ontmoet, is ook Bill Tripp aanwezig, zijn opvolger als natuur- en milieuchef. Vanaf een bergrichel kijken we naar het middelpunt van de wereld.
In de diepte onder ons komen twee rivieren bulderend bij elkaar: de Klamath en de Salmon. Naast de watermassa ligt een kiezelvlakte waar ooit het Karukdorp Katimîin lag, een van de plekken waar de Karuk rituelen uitvoeren, zoals het ‘vernieuwen van de wereld’. Wereldvernieuwing is de ceremonie die de Karuk op één lijn bren-gen met het leven om hen heen. Soms raakt de mens de balans kwijt tussen geven en nemen. De rituelen moeten dat evenwicht herstellen.
Tripp en Hillman zijn geboren en getogen bij de Klamath, een rivier die ontspringt in het zuiden van Oregon, vervolgens de Cascade Mountains doorsnijdt, om ten slotte in Noord-Californië uit te monden in de Grote Oceaan. De rivier slalomt door een ruig en indrukwekkend bosgebied. De belangrijkste rivierbewoner is de zalm, die in grote aantallen stroomopwaarts zwemt door de Kamath om te paaien. Of eigenlijk: zwom. De rivier kende ooit de op twee na grootste zalmtrek van de VS buiten Alaska en was befaamd om haar koningszalm. Maar inmiddels is de zalmpopulatie met ruim negentig procent geslonken.
De jaarlijkse vistrek was voor de inheemse stammen het bewijs dat de wereld in balans was. Om dat evenwicht te bewaren, namen de Karuk, de Yurok, de Klamath en de Hupa het beheer van het landschap op zich, onder andere door met gecontroleerde vuren grote natuurbranden te voorkomen en open plekken te creëren waar wilde dieren en bruikbare planten gedijen.
Een onschadelijk vuur, aangestoken tij-dens een oefening onder leiding van de Yurok, slingert door het kreupel hout bij Orleans (Californië). Met dit soort vuurtjes wordt lage begroeiing verwijderd die in de hete zomer brandstof zou kunnen vormen voor grote natuurbran-den. Nadat hun grond van hen was afgepakt, moest de inheemse bevolking stoppen met de beheer branden – een belangrijke reden dat het vuur tegenwoordig zo wild om zich heen grijpt.
Die orde werd ruw verstoord in 1848, toen de VS in de Mexicaans-Amerikaanse Oorlog Californië veroverden en de goldrush losbrandde. Californië werd destijds bevolkt door honderden inheemse groepen en enkele kolonisten. In vier jaar tijd werden achttien verdragen gesloten met 134 inheemse gemeenschappen. Maar van de naleving kwam niks terecht; de Amerikaanse overheid lijfde grote stukken land zonder pardon in.Californië nam een wet aan die ‘elk wit persoon’ het recht gaf om de inheemse bewoners min of meer als slaven te houden. Met steun van de overheid werden doodseskaders opgericht die duizenden inheemse Amerikanen om het leven brachten. Er werden zelfs prijzen uitgeloofd: vijf-tig cent voor een scalp, vijf dollar voor een hoofd.Daarnaast riep de federale overheid een groot deel van het Klamathbekken uit tot nationaal domein. In de rivier werden vier reusachtige waterkrachtcentrales gebouwd die de zalmen de doorgang beletten.
Met een schepnet zoekt Karukvisser Ryan Reed in de Klamath bij Ishi Pishi Falls in Califor-nië naar koningszalm, onder het toeziend oog van zijn vader Ron. De Reeds vangen niet één vis. Voordat Californië een Ame-rikaanse staat werd, zwommen er in het najaar zo’n half miljoen zalmen in de rivier, maar vorig jaar werden slechts 53.954 volwas-sen koningszalmen geteld. De Karuk heb-ben bepaald dat er alleen nog mag wor-den gevist bij Ishi Pishi Falls. Er is goede hoop dat de populatie na de voorgenomen sloop van vier stuwdammen weer zal herstellen.
Bovendien werkten ze de verspreiding van ziekten in de hand. Het lauwe, zanderige water bleek een ideale leefomgeving voor het minus-cule waterwormpje dat als gastheer dient voor Ceratonova shasta, een dodelijke zalmparasiet. In mei 2021 bleek uit een onderzoek van de Yurok dat 97 procent van de jonge zalm die naar zee zwom met C. shasta was besmet.
De stuwmeren zijn ook een perfecte leefomgeving voor Microcystis aeruginosa. Deze blauwalg verandert het water in een felgroene, stinkende drab en geeft bovendien een gif af dat leverkwalen kan veroorzaken bij zalmen en men-sen. Voorheen stonden inheemse voorgangers tijdens wereldvernieuwingsceremonies altijd in het water. Tegenwoordig zouden ze daar goed ziek van kunnen worden.
Toen het land van de Klamathgemeenschappen door de stuwdammen en het verbod op beheer-branden onherkenbaar veranderde, zetten ze een tegenoffensief in. De stuwdammen zijn in bezit van Berkshire Hathaway, het investerings bedrijf van Warren Buffett, de miljardair uit Omaha (Nebraska). Berkshire Hathaway organiseert elk jaar een aandeelhoudersbijeenkomst in een sta-dion in Omaha, waar Buffett zich laat bejubelen door enthousiaste fans. ‘Dat is zijn lievelingsdag,’ zegt Hillman. ‘Daar wordt hij altijd op handen gedragen. Nou, wij besloten om eens flink roet in het eten te gooien.'
In 2008 wachtten Karuk-, Yurok- en Hupa-activisten, de meesten gekleed in traditioneel kostuum, de hele nacht voor het stadion om vooraan te staan bij het vragenrondje. De eerste vraag over de stuwdammen wimpelde Buffett af, maar de volgende vraag ging weer over de dammen, en die daarna wéér. Uiteindelijk blies Buffett het vragenuurtje af en werden Hillman en een stel andere actievoerders door de beveiliging afgevoerd en uit het stadion gezet.
Uiteindelijk kwam het tot een deal met Pacifi-Corp, het dochterbedrijf dat de stuwdammen beheert. ‘De dammen zouden worden afgebroken als wij beloofden voortaan weg te blijven uit Omaha. Buffett was akkoord gegaan met misschien wel de grootste stuwdamsloop aller tijden. Na ruim tien jaar juridisch getouwtrek worden de dammen volgend jaar dan eindelijk ontmanteld – een belangrijke stap naar het herstel van de natuur zoals Hillmans voorouders die kenden.
Overal op Schildpadeiland worden in de rechtbank vergelijkbare geschillen uitgevochten. In 1984 blokkeerden de Tla-o-qui-aht Meares Island om de kap van hun eeuwenoude cederbomen te verhinderen, wat leidde tot een heftige confron-tatie met houtbedrijven.
En in de staat Washington heeft een groep van veertien volken tientallen jaren tegen de overheid geprocedeerd om het recht op zalmbeheer en -visserij terug te krijgen. Inmiddels worden de kustwateren waar op zalm en regenboogforel wordt gevist gezamenlijk beheerd door inheemse besturen en lokale overheden.
Als ik Hillman een laatste keer spreek, vertel ik over mijn bezoek aan een van de stuwdammen in de Klamath die volgend jaar worden afgebroken. Ik ben om het stuwmeer heen gelopen en heb gezien dat het barstte van de blauwalg. Het water stonk enorm en had een gifgroene kleur.‘Als het goed is,’ zegt hij, ‘ben jij een van de laatste mensen die dat hebben gezien.’
DEEL VIER
NIEUW LEVEN VOOR OUDE MAIS
We lopen een schuur binnen in het westen van de staat New York. Daar zit Angela Ferguson op een campingstoel tot haar enkels in gedroogde maisbladeren. Om haar heen zijn meer dan tien mensen bezig om kratten vol maiskolven te ver-werken: ze trekken de bladeren van de kolven, om ze met behulp van diezelfde bladeren tot lange strengen aaneen te vlechten.
De schuur heeft drie kamers. In de middelste deelt Ferguson als een goedgemutste generaal instructies uit. De kamer achter haar staat vol metalen rekken op wielen, waaraan strengen maiskolven hangen te drogen. Al deze mais is voorbestemd om als meel te worden verwerkt in traditionele gerechten, of wordt als zaad vervoerd naar inheemse boeren.
De deur van de derde kamer wordt permanent bewaakt, maar Ferguson laat ons triomfantelijk binnen. De ruimte staat vol met glazen potten die zijn voorzien van een etiket. Ze zijn gevuld met maiskorrels, ruim vierduizend soorten in totaal. ‘Ik kreeg tranen in mijn ogen toen ik ze voor het eerst zag,’ zegt ze. ‘Het was meer dan ik ooit voor mogelijk had gehouden.’
Ferguson behoort tot de Onondaga, die samen met vijf andere volken de Haudenosaunee vormen, de oorspronkelijke bewoners van de staat New York en het zuiden van Ontario. Ze beschouwden zichzelf als bedreven boeren, die hun grond had-den omgetoverd in een agrarisch luilekkerland. En de basis daarvan was... mais.
Mais werd een kleine tienduizend jaar geleden ontwikkeld in het zuiden van Mexico. Rond 1000 v.C. had het zich al over heel Schildpadeiland ver-spreid. Overal waar mensen in contact kwamen met mais gingen ze lokale variëteiten kweken, en op den duur waren er duizenden soorten – van kleine met kolfjes en donkerrode korreltjes die perfect zijn voor popcorn, tot reusachtige met kolven van een halve meter en korrels ter grootte van een postzegel. Veel van deze soorten worden bewaard in de Onondagabibliotheek.
Als er over de Amerikaanse onderwerping van inheemse gemeenschappen wordt gesproken, gaat het doorgaans over gebiedsverovering. Maar de onderdrukking was ook een aanval op hun cultuur: religies werden verboden, talen uitgebannen, zelfs sporten als ishtaboli mochten niet meer worden beoefend. Maar zelden wordt verteld dat het inheemse volken ook moeilijk werd gemaakt om hun eigen voedsel te telen en te eten, terwijl de lokale keuken net zo belangrijk is voor hun identiteit als voor andere culturen.
Ferguson vertelt dat ze ‘gewoon een traditionele maisteler is’ en altijd ‘een moestuintje’ heeft gehad. Twaalf jaar geleden besloot ze het groter aan te pakken en mais te gaan telen voor ouderen.‘Dat was best egoïstisch,’ lacht ze. ‘Ik gaf ze mais en ik kreeg er een schat aan kennis voor terug. Eerst alleen recepten, later de hele geschiedenis van ons volk.’ In 2015 sloegen zij en de Onondaga Nation de handen ineen. Ferguson besloot gratis maaltijden uit te delen bij gemeenschapsbijeen-komsten – verschillende soorten traditionele Haudenosauneemais natuurlijk, maar ook bonen, pompoen, fruit, groenten, vis en hert.
Leden van de gemeen-schappelijke Onkwe-boerderij in Akwesasne (New York) poseren op hun veld met de traditionele soorten mais, pompoen en bonen die er worden verbouwd. Er zijn honderden van dit soort projecten in Haudenosauneegebied.
‘Eten brengt mensen nader tot elkaar,’ zegt Ferguson. ‘Het is als een medicijn, maar niet zoals het pilletje van de apotheek. Steeds als ik van tafel ging, voelde ik me gesterkt door onze gemeenschap.’
Het jaar daarop richtte Ferguson Braiding the Sacred op, een club die zich inzet voor de terug-keer van traditionele boerenbedrijven en gerechten op heel Schildpadeiland.
Een van haar eerste opdrachten namens de organisatie was een bezoek brengen aan het huis van Carl Barnes. Barnes, die 1928 werd geboren in Oklahoma, luisterde als kind al geboeid naar de verhalen van zijn opa, een Cherokee. Barnes werkte op het land van zijn familie en verzamelde in zijn vrije tijd de zaden van oude variëteiten uit heel Noord-Amerika. In de jaren negentig had hij duizenden soorten mais, bonen, pompoen en andere gewassen vergaard.
Na zijn dood in 2016 liet Barnes zijn collectie na aan vrienden, die contact opnamen met Braiding the Sacred. In 2017 kwam het eerste transport naar het Onondagareservaat. Weemoedig zegt Ferguson dat ‘sommige zaden hun volk hebben verloren. Hun telers zijn uitgeroeid of opgegaan in andere stammen. De zaden zijn er nog wel, dat het zijn een soort geesten.’ Inmiddels werkt Braiding the Sacred samen met ruim honderd boeren uit een twaalftal volken.
Straks is het aan de jongere generatie, vertellen Ferguson en anderen me. Op de Akwesasne Freedom School in het noorden van New York zie ik leerlingen druk in de weer met het oogsten van gewassen. Ook deze Mohawkschool, die in 1979 werd opgericht, bewijst hoe tradities hier her leven; de Mohawk horen net als de Onondaga tot de zes volken van de Haudenosaunee. De Mohawkmais die door de scholieren wordt geplukt, bestaat uit kleine kolven. Vrolijk babbelend in het Engels en het Mohawk gooien de kinderen de kolven in een grote bak op een wagen.
Als een trotse grootvader kijkt Mohawk schrijver en -activist Tom Kanatakeniate Cook toe. Ik vraag hem of we hier een voorproefje zien van de toekomst. ‘Ik snap waar je op doelt,’ zegt hij. ‘Maar dit is niet de toekomst. Dit gebeurt nú.’
DEEL VIJF
DE TERUGKEER VAN DE BIZON
Er lag een dik pak sneeuw in het kamp en de Siksikaitsitapi hadden niets meer te eten. Het schemerde al flink toen een jonge vrouw op zoek ging naar brandhout. Aangekomen bij de rivier hoorde ze vogelgezang in een boom. Het bleek een steen te zijn, een steen die liederen zong. Als je deze liederen aan de ouderen leert, zei de steen, zorg ik dat het jullie aan niets meer ontbreekt.
Die avond kwamen de Siksikaitsitapi-ouderen naar haar tipi. Ze waren flauw van de honger, maar toch begonnen ze te zingen. Prompt stak er een storm op, waardoor de tenten nog verder ingesneeuwd raakten. Maar toen de families de volgende ochtend de sneeuw ruimden, zagen ze een bizon door het kamp lopen.
Ik hoor het verhaal van de bizonsteen voor het eerst op een klif boven de Two Medicine River in Noordwest-Montana, een eeuwenoude ontmoetingsplek van de Siksikaitsitapi. Het is een koude, heldere ochtend in maart, en de ouderen prevelen gebeden, zingen liederen en vertellen het verhaal van de bizonsteen.
De Siksikaitsitapi zijn een bond van vier volken, de Siksika, de Kainai en twee groepen Piikani, en leven aan weerszijden van de grens tussen Canada en de VS. Een eindje bij de ceremonie vandaan loopt een bizonkudde, een paar honderd dieren die zijn afgekomen op het hooi dat op de grond is neergelegd. Ik rijd in een pick-uptruck naar ze toe met twee bizonverzorgers: Rob Wagner, die achter het stuur zit, en zijn neef Chazz Racine, die naast hem zit met een geweer in zijn handen.
De bizons draaien langzaam hun kop om onze beweging te volgen. Racine zegt dat hij aan één blik genoeg heeft om de juiste bizon te kiezen. Hij vertelt dat een dier zich vaak gewoon aanbiedt, dat het zelf besluit zijn leven te geven.
De Siksikaitsitapi fokken al sinds de jaren zeventig bizons in Montana, maar pas in 2009 werd in de Black-feet Indian Reservation een herstelprogramma opgetuigd. Nu lopen er bijna duizend dieren rond. Toch ziet project-leider Ervin Calron ruimte voor ver-betering. Hij wil het oude Siksikaitsitapi-landschap in ere her-stellen: ecosystemen waar bizons vrij rondlopen.
‘Zag je hoe hij zichzelf aanbood?’ vraagt Racine. De mannen tillen het gevelde dier in de laadbak en rijden ermee naar een omheind stuk land, waar de volwassenen de kinderen leren de kop, vacht en ingewanden te verwijderen. Het ontvelde karkas gaat naar een kleine slachterij om in stuk-ken te worden gezaagd, waarna het vlees wordt verdeeld onder de gemeenschap.
Ecologen noemen de bizon een sleutelsoort: de belangrijkste schakel in het ecosysteem op de prairie. Maar de bizon is méér dan dat, zegt Leroy Little Bear, Kainaileider en hoogleraar rechten. ‘Hij is de spil in onze cultuur, onze lie-deren, onze verhalen, onze ceremonies – die zijn allemaal verbonden met dat dier.’ Wat mais is voor de Haudenosaunee, is de bizon voor de Siksikaitsitapi: niet alleen een voedselbron, maar een symbool van hun identiteit.
De Europeanen noemden het terrein van de Siksikaitsitapi een wildernis, maar het was even ruig als het Engelse heuvelland. In het voor- en najaar stichtten de inheemse landbeheerders er brand. Het vuur joeg in een razend tempo over de prairie en liet hele vlakten zwartgeblakerd achter. Alleen het langwortelige prairiegras overleefde het vuur en schoot weer op. Dat jonge groen trok bizons aan. Door al die beheerbranden ontston-den in de loop van de eeuwen uitgestrekte weide-gronden: een walhalla voor de bizon.
Wat er met de bizon is gebeurd, past in het inmiddels bekende patroon. Het dier werd mas-saal afgeslacht, mede om de mensen die ervan afhankelijk waren te laten verhongeren. Ten tijde van de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-’65) liepen er op de prairies nog miljoenen bizons rond. Tijdens de eerste telling in 1889 waren dat er nog slechts een paar honderd.
Behalve de bizon verloor de inheemse bevolking ook haar land. De vier reservaten van de Siksikaitsitapi omvatten slechts een fractie van het totale gebied dat ooit van hen was.
Op talloze plekken wordt geprobeerd de bizon te herintroduceren. Een belangrijke stap werd gezet in 2014, toen tien inheemse volken afspraken om ‘eendrachtig aan de terugkeer’ van de bizon te werken. In het verdrag, dat voor een belangrijk deel was opgesteld door Little Bear, spraken de volken af om hun land zo in te richten dat grote bizonkudden er weer kunnen leven.
Dat verdrag, zegt Amethyst First Ryder, ‘heeft ervoor gezorgd dat de stammen zelf – dus geen buitenstaanders of overheden, maar echt de stammen zelf – betrekkingen kunnen aangaan.’ First Ryder, echtgenote van Little Bear, was een van de drijvende krachten achter het project. Inmiddels hebben dertig volken het verdrag ondertekend. Het moet uiteindelijk resulteren in een keten van gebieden waar de dieren vrij kunnen ronddwalen, niet gehinderd door staatsgrenzen.
In het kantoor van Saya Masso hangen de muren vol met kaarten en foto’s van het land van zijn volk. Op een gegeven moment wijst hij Meares Island aan en zegt dat de Tla-o-qui-aht dat voor iedereen hebben behouden. Als ik vraag hoe hij het landschap zou omschrijven dat door zijn volk wordt beschermd, antwoordt hij: ‘Als het onze.’